dinsdag 1 april 2014

Boven duizend tempels

Ik had wat te bewijzen denk ik. Hoe dan ook, ik was net aangekomen in een land waarvan ik niemand kende die er ooit was geweest. De bestemming was op mijn lijstje beland vanwege een enkele foto die al meer dan een jaar mijn bureaublad sierde. Het einddoel van de onderneming: zelf in die luchtballon over de uitgestrekte rode vlakte met duizenden gouden tempels zweven. Of misschien was het ook wel mijn nieuwe ik ontdekken.

Het was in de laatste dagen van Birma’s militaire dictatuur, toen het land mondjesmaat buitenlanders begon binnen te laten. De mensen konden het zelf nauwelijks geloven, maar ze zagen wel degelijk dat er een nieuw hoofdstuk in hun geschiedenis aankwam. De laatste maanden reden er meer auto’s door de hoofdstad en vrijheidsstrijdster Aung San Suu Kyi mocht – hoewel nog opgesloten in haar eigen huis – sinds kort weer met het publiek praten. Er hing verandering in de lucht.

Niet dat ik daar wat van merkte, die eerste ochtend dat ik alleen door Yangon dwaalde. De enige westerlingen die ik had gezien, was ik tegengekomen bij de bank waar ik een deel van de 3000 dollar in mijn zak had omgewisseld voor kyats. Links en rechts waar ik keek waren de straten volgebouwd met miniscule krukjes waar monniken gratis thee zaten te drinken. Vrouwen kwamen aanlopen met hun waar op hun hoofd of op schalen die aan lange stokken over hun schouder balanceerden. Iedereen kon zijn lievelingsgetal vinden tussen de honderden loten die elke straathoek sierde en ook de tafeltjes met telefoons stonden al klaar voor als iemand een belletje wou plegen.

Hello, miss? Miss? Ik ben op weg naar de grootste jademarkt in de stad als een monnik me achterna komt rennen. Wat ga ik doen, waar is mijn vriend en waarom loop ik hier alleen? Weet ik dan niet dat het gevaarlijk is om alleen door dit deel van de stad te lopen? De monnik is jonger dan ik – misschien midden twintig – en vertelt me dat hij me gaat begeleiden als ik dan perse naar die markt moet. Het is gek wat het met je doet, zo in je eentje in een vreemd land. Je kent de sociale codes niet en je wilt de mensen niet beledigen door zo ad rem te reageren als je normaal zou doen. Anyway, ik vind het voorlopig prima om wat gezelschap te hebben.

De monnik blijkt vrienden te hebben op de jademarkt en we raken ergens achteraf verzeild waar ze in een smederij werken. Alle mannen komen uit het wilde westen van het land en kwamen naar de stad op zoek naar een betere toekomst, zo ook onze monnik. Hij is hier om Engels te leren; hij wil leraar worden om zo de kinderen in zijn thuis een betere toekomst te gunnen. Het is enkele dagen reizen naar geboortegrond Mrauk U en daar komen een vliegtuig, een boot overzee en daarna nog een boot die je acht uur de rivier omhoog brengt bij kijken. Dus ik denk dat hij die toeristen voorlopig niet hoeft te vrezen.

Later die middag stappen we op de trein naar de rand van de stad, op weg naar het klooster waar hij woont. Bij de voordeur van zijn houten huis hangt een poster van Metallica in schril contrast tot de oranje kleden die te drogen hangen en zo ongeveer de rest van het interieur vormen. Onderweg heeft hij nog twee zakjes poederkoffie gekocht voor ons; net als de shampoo komt hier alles in van die proefjes die je thuis gratis in je Elle vindt. We drinken hem op met de deur wijd open, want een vrouw bij een monnik op bezoek is hier op z’n minst hoogst ongebruikelijk…

Als ik de volgende ochtend om negen uur mijn hostel uit kom lopen zit hij daar al thee te drinken in een van die kleine stalletjes. Ik buk onder het zeildoek en pak ook een kopje uit de bak water die op tafel staat en de kopjes de hele dag schoon moet houden. Als ik ooit een koortslip moet krijgen dan zal het hier wel zijn. Het is mijn laatste dag hier, want ik ga verder naar de grootste kermis die het land kent in Taunggy. De rest van het jaar doet het stadje alleen dienst als handelspoort voor Chinese en Thaise handelaren, maar deze week is heel Birma naar dit afgelegen oord afgereisd als ik mijn Lonely Planet mag geloven. Mijn monnik brengt me naar het vliegveld en ik beloof hem op te zoeken voor ik een maand later vertrek.



Taunggy blijkt een stadje met stoffige straatjes met vierkante betonblokken in handen van Chinezen te zijn. Ik check in bij zo’n staaltje typisch Chinese gezelligheid en ga meteen op pad naar het hot air balloon festival. Als ik een plekje probeer te bemachtigen op het dak van het al overvolle busje, word snel duidelijk dat dat niet de plek voor westerse vrouwen is. Later in het busje sluit ik met handen en voeten vriendschap met de Burmese dames die van heinde en verre op het festival afkomen. Eenmaal daar drommen ze om me heen, en twee zusjes die enigszins Engels spreken, nemen me onder hun hoede. Ik laat me graag meenemen, want te midden van deze tienduizenden mensen die me aanstaren voel ik me alsof ik hier zelf de circusact ben.

Ik volg de zusjes achter de coulissen en tot mijn verbazing blijken ze zelf een reuzenrad te bezitten. Tot vier jaar geleden hadden ze nauwelijks geld om de broek op te houden. Na de dood van hun ouders besloot de oudere broer een reuzenrad te bouwen en stroomde het geld binnen. “Let’s go, let’s go, you are not afraid?” Ik word de attractie mee ingesleept en weet niet wat ik beleef als een stuk of acht jongens het houten gevaarte inklimmen. Hier, minstens twintig meter boven de grond, slingeren de jonge mannen zich zonder enige bescherming van bakje naar bakje om het rad aan het draaien te krijgen. Na de eerste verbazing geniet ik van de tientallen manshoge ballonnen die de lucht in worden gelaten, van de nieuw gesloten vriendschappen en de wondere wereld waar ik in beland ben.



De duizenden tempels van Bagan vanuit een luchtballon bewonderen was mooier dan ik kon bedenken – ook met een enorme voedselvergiftiging die nog het grootste deel van die week aan zou houden. Maar toch kon de mooiste tempel niet tippen aan de bijzondere ervaringen met die mensen die nooit een westerling gesproken hadden en hun leven eventjes met mij wilden delen. Op mijn laatste dag in Birma ben ik met mijn monnik naar een Engelse school gegaan om daar schoolgeld voor een jaar te betalen. Het bleek gratis voor monniken.

zondag 13 februari 2011

Why our calvinist upbringing makes us sad.

We got a breakfast service coupon from the boss last Chistmas, which was, in the light of me still not having a fridge, quite handy. Untill very recently I have been whipping up pastas and rice dishes for breaky on Sundays, the stores obviously being closed. So this breakfast coupon meant an actual breakfast for a change.

Upon ordering, my calvinist upbringing struck. Making me tick the box 'two people' instead of one seemed the logical thing to do. You get much more for the same money, right? I blame my mother for this by the way.

So Sunday came, and so did the feasty breakfast. The two boxes on the table showed a massive amount of food, almost like one of these TVshows where fatties are confronted with the amount of food they ate over the last week. All in all it looked appetizing enough though.

This is where Mr Calvijn stroke back: there is something utterly sad about all this food and nobody to share it with. The whole romantic table setting, Valentine's day coming up, these two boxes seemed to be yelling at me. YOU ARE ON YOUR OWN!

So I left it there, went to the kitchen instead and toasted up some of yesterday's leftovers.

Anybody hungry?

woensdag 9 februari 2011

ja, ik wil!

"Hoi. Mag ik je wat vragen?" Het is een van die vragen die je gesteld wordt, waar van je weet dat ze potentieel ongewenst zijn. Zeker door een onbekende man op straat. Maar nee zeggen is ook zo onbeleefd. Dus toe dan maar.

Beide exotisch uitziende mannen kijken onsteld dat ik ja zeg. Blijkbaar zijn niet alle meisjes in Stad zo beleefd. Heb je nog tijd nodig om even een vraag te bedenken, vraag ik onschuldig. Waarop een stotterende uitleg volgt: een experiment, hij durft eigenlijk niet zo goed meisjes aan te spreken, hij en z'n vriend kijken wie het meeste succes heeft.

Als ik wegloop roept hij me nog een keer na. Mag ik een nummertje van jou?